
Het lagetemperatuurwarmtenet in het Brabantse Roosendaal is uitgeroepen tot het meest duurzame warmtenet van Nederland. Het net breidt telkens met stapjes uit: binnenkort komen er weer 32 nieuwbouwwoningen bij. Wat is eigenlijk een lagetemperatuurwarmtenet en hoe werkt het?
Als we spreken over HT-warmtenetten, dan gaat het doorgaans om aanvoertemperaturen van 70 tot 90 graden. LT-warmtenetten zijn 30 tot 40 graden. “Technisch zitten deze netten heel anders in elkaar”, zegt Bart van Oosten projectleider bij Duurzaam Energiebedrijf Roosendaal (DER), dat het LT-warmtenet in Roosendaal exploiteert. Dit net krijgt zijn warmte van de nabijgelegen afvalverwerkingsinstallatie van GDF SUEZ.
Grotere diameters
“Neem alleen al de diameter van de leidingen. Bij een HT-warmtenet kan je 3 tot 5 keer zoveel woningen aansluiten met dezelfde diameter.” Isolatie van die leidingen speelt ook een grotere rol. “Want een paar graden temperatuurverlies tussen de bron en de afgifteset in de woning kost bij een LT-net procentueel veel meer.”
Verder zijn LT-warmtenetten meer “vermaasd” dan HT-warmtenetten, zegt Van Oosten. Opwekker en afnemer zitten dichter bij elkaar, uitbreidingen van het net gaat in kleinere stapjes, plukjes van hooguit een paar honderd woningen en alles is “debietgedreven”.
Daarnaast is IT een onlosmakelijke component van LT-netten. “Zonder IT is LT niet mogelijk”, stelt van Oosten. Dat komt omdat de te temperatuur heel nauwkeurig in de gaten gehouden moet worden. “De aanvoertemperatuur mag niet onder de 38 graden en boven de 40 graden komen en de retourtemperatuur niet boven de 25.”

Kortom, een LT-net is wat minder eenvoudig. Daar staat tegenover dat het duurzamer is. Een HT-warmtenet heeft gemiddeld een ‘Equivalent Opwekkingsrendement (EOR)’ van 2 à 3. Een LT-net zit gemiddeld op 6 tot 8.
Algengroei
Een LT-warmtenet is, juist vanwege die lage temperaturen, gevoelig voor de groei van organismen. Maar daar zijn in Roosendaal geen zorgen over, zegt Ronny Koks, projectleider bij installateur Van Dijnsen, die de aanleg en het onderhoud van het warmtenet voor zijn rekening neemt.
“We maken gebruik van gedemineraliseerd water. En we meten het continu op pH-waarde, waarbij naar behoefte automatisch zouten worden toegevoegd.”
Gefaseerde aanleg
Koks is trots op zijn werk en noemt het een mooie uitdaging. “Het is een complex engineeringsproces. Je moet goed rekenen om de juiste diameters te bepalen. En het inregelen is lastiger. Dat is allemaal wat moeilijker dan een CV-keteltje ophangen, de stekker er in en gaan.”
In Roosendaal zijn nieuwe gebruikers in fasen aangesloten op het net. Het begon in 2015 met het Kellebeek College. Daarna werden in 2017 53 appartementen aangesloten in een gerenoveerd douanekantoor en dit jaar volgen een basisschool en 30 nieuwbouwwoningen. Plannen worden gemaakt voor nog eens 500 woningen in de wijk Stadsoevers en het gerenoveerde Essent-gebouw
Verschillende technieken
Interessant is dat bij ieder project voor een andere installatie is gekozen. Bij het Kellebeek College wordt water door het gebouw gepompt en wordt gewerkt met betonkernactivering, zegt Koks. In de woningen van de Douanier is in de technische ruimte een centrale warmtepomp geïnstalleerd die het water in buffervaten tot 60 graden verwarmt.
“Omdat het bestaande bouw betreft kon er geen vloerverwarming worden ingefreesd, dus hier is gekozen voor radiatoren”, zegt Koks, die overigens de installatie van de woninginstallaties niet voor zijn rekening nam. Dat deed Brabant Installatie Techniek.

Redundantie
“Alles is redundant uitgevoerd en er zijn diverse backups om bij storing de bedrijfszekerheid te waarborgen”, zegt Koks. “In het ROC staat 1600 kW aan CV-ketels en bij de Douanier hebben we een elektrische naverwarmer. Daarnaast kunnen we bij een stroomstoring binnen een paar uur een aggregaat aansluiten.”
Bij de nieuwbouwwoningen van de Wip Wei is er geen sprake van een centrale warmtepomp, maar van individuele boosterwarmtepompen van Itho Daalderop met een thermisch vermogen van 2 kW en een elektrisch vermogen van 500 W, die de warmte uit het warmtenet opwaardeert tot maximaal 65 graden, zegt ‘boosterwarmtepompuitvinder’ Martijn Bos.
Deze worden, in deze woonwijk, gecombineerd met een 150 liter buffervat. “In de Wip Wei moesten we de ruimte voor dit buffervat vinden onder de trap. Daardoor hangt die scheef. Dat is niet ideaal, maar kan verder geen kwaad”, zegt Bos. “Doordat warmtepomp en buffer gesplitst zijn, kan je dit soort creatieve oplossingen bedenken.”
Warmtepomp op wijkniveau
Wat tot nu toe gangbaar is bij warmtenetten, is dat een lage temperatuur door een centrale warmtepomp op 70 graden wordt gebracht en dat dit warme water vervolgens de wijk in stroomt en via een afgifteset de woningen binnen komt. Zo gaat het bij het warmtenet in Hengelo en zo gaat het ook bij het Limburgse Mijnwater-project.
Bos vindt het niet meer dan logisch dan dat je het warmtenet uitlegt op 40 graden en dan de resterende tapwatervraag opwaardeert op individueel woningniveau. Warmtapwater maakt maar een beperkt deel uit van de hele warmtevraag: het grootste deel zit in ruimteverwarming.
Dit is een verkorte versie van een artikel van Tijdo van der Zee dat eerder verscheen in Installatie en Sanitair. Gratis proefnummer, of een voordelig (proef)abonnement? Klik hier
Warmwater neemt een steeds groter deel van het energieverbruik voor z’n rekening. Ga maar na: steeds betere isolatie van de woningschil versus steeds hogere warmwaterwensen. Niet verstandig om daar niet alvast rekening mee te houden.